Puzzelstukken

Flexibilisering: anders kijken naar onderwijslogistiek

Beter aansluiten op de praktijk. Sneller inspelen op de leervraag van de student. Een antwoord kunnen bieden op LLO-vraagstukken. Het onderwijs efficiënt kunnen organiseren met minder studenten/docenten. Er zijn tal van redenen die worden aangedragen om te flexibiliseren. De afgelopen 10 jaar ben ik veel bezig geweest met dit vraagstuk binnen het Friesland College. Op gebied van didactiek, pedagogiek maar ook op gebied van digitalisering en bedrijfsvoering. Flexibilisering is een veelkoppig monster zou je kunnen zeggen. In een aantal blogs wil ik een aantal van die koppen uitlichten. In deze blog sta ik stil bij de onderwijslogistiek.

In mijn vorige blog heb ik een basis gelegd met bouwblokjes. Belangrijk daarbij voor mij zijn ontwerpprincipes en een onderwijscatalogus. Deze ingrediënten hebben we namelijk binnen het Friesland College gebruikt om op verschillende manieren vorm te geven aan onderwijslogistieke puzzel. Die manieren zijn echter niet zomaar ontstaan. Ze komen voort uit ervaringen die we (met vallen en opstaan) hebben opgedaan in het onderwijs over de afgelopen jaren.

Puzzelstukken

Het Friesland College kent een stevig onderwijsconcept: praktijkgestuurd leren. In deze video word je in 2 minuten bijgepraat. Een onderdeel van dat concept is dat verdieping plaatsvindt n.a.v. ervaringen in de praktijk. Deze verdieping kwam dan aan bod tijdens de les. Maar, doordat studenten met allerlei verschillende ervaringen terugkwamen naar school was het altijd een enorme uitdaging voor de docent om de juiste verdieping op het juiste moment aan te bieden. Dat vroeg dus om een andere didactische aanpak. Zo raakte ik in mijn beginjaren als docent in contact met FC-collega Jan Deutekom en schrijver/bedenker van FC-Sprint2. In deze methode is het werken met bronnen een belangrijk onderdeel. Het idee hierbij (in het kort) is dat wanneer studenten weten wat er van hun verwacht wordt, ze aan de slag kunnen met bronnen en dan een resultaat opleveren. De docent is daarbij altijd de laatste bron. Voorwaarde hierbij is wel dat de docent vooraf een heldere en hoge verwachting heeft uitgesproken en dat hij goede bronnen beschikbaar stelt aan de studenten.

Terug naar het 4C/ID-model van onze bouwblokjes. Daarin heeft ‘ondersteunende informatie’ een prominente rol. Deze ‘verdieping’ komt ook terug bij praktijkgestuurd leren en binnen FC-Sprint2 in het werken met ‘bronnen’. Maar dan zijn we er wat betreft puzzelstukken nog niet helemaal. Het fenomeen ‘werkplaatsen’ heeft namelijk ook behoorlijk bijgedragen aan de flexibiliseringspuzzel.

Tegelijkertijd met de leereenheden startte ook de vorm van praktijkroutes binnen het Friesland College. Beide vormen waren uitingen van praktijkgestuurd leren. In de praktijkroute waren studenten vanaf dag 1 aan de slag in de praktijk en kwamen dan bij de docent, ook aanwezig in die praktijk, terecht voor verdieping. Echter, omdat deze studenten en docenten volledig in de praktijk werkten was er een andere vorm nodig van onderwijs om goed aan te sluiten bij alle verschillende vragen en bij alle verschillende ritmes van die praktijk.

Zo ontstond het idee van ‘werkplaatsen’ waarbij studenten zich via een digitaal systeem konden inschrijven voor werkplaatsen gekoppeld aan een thema. Deze werkplaatsen vonden allemaal plaats in de praktijk, op allerlei verschillende momenten gedurende de week. Gekoppeld aan zo’n werkplaats was een docent en die docent had allerlei bronnen bij zich om studenten te kunnen helpen met de leervragen die ze hadden en de verdieping die ze zochten. Het bijzondere hieraan was dat er studenten vanuit verschillende opleidingen en niveaus tegelijkertijd in zo’n werkplaats kwamen – en dat ze zich zelf hiervoor konden inschrijven.

Werkplaatsen als hub

De bovenstaande ervaringen hebben ervoor gezorgd dat ‘werkplaatsen’ behoorlijk ingeburgerd zijn bij het Friesland College. En ook hier kennen we weer allerlei vormen van die werkplaatsen: soms gaat het op thema, soms voor een taal, soms is het in combinatie met een instructie, soms is het volledig op basis van leervraag, maar in alle gevallen wordt er veel gevraagd van de docent. Een werkplaats organiseren vraagt namelijk niet alleen goede bronnen, leermiddelen of andere content maar ook vaardigheden in differentiatie. Zeker wanneer er studenten van verschillende opleidingen en niveaus bij elkaar zitten, met verschillende vragen over het overkoepelende thema van de werkplaats.

Toch biedt het ook veel kansen. Zeker waar we te maken hebben met krimp is het samenvoegen van groepen bijna een noodzaak om opleidingen aan te kunnen blijven bieden. Daarbij is het dan enorm belangrijk om goede leermiddelen/content te hebben zodat je als docent ook een rijke leeromgeving kunt bieden aan de studenten. Het is niet voor niets dat digitale leermaterialen als thema binnenkort start vanuit Npuls.

Terug naar mijn vorige blog waarin ik sprak over de onderwijscatalogus met de bouwblokjes, gekoppeld aan de bovenstaande geschiedenis zie ik persoonlijk een soort sandwich model ontstaan waarbij de bouwblokjes als ‘statische’ informatie zijn opgenomen in een onderwijscatalogus (het blok links in onderstaand figuur). De content waarmee studenten aan het werk kunnen moet ook ergens (digitaal) beschikbaar zijn voor studenten (het blok rechts in onderstaand figuur). Beide (blokken) hoeven niet geroosterd of gepland te worden. Het enige wat je wel moet organiseren is de ontmoeting en verbinding daartussen. De ontmoeting tussen de beroepstaak vanuit het bouwblokje en de ondersteunende informatie die de student kan helpen: de ontmoeting tussen docent en student in de werkplaats (het middelste blokje in onderstaand figuur).

Drie blokken naast elkaar waarbij in het eerste blok de bouwblokken benoemt staan, in het tweede blok docenten en studenten staan en in het derde blok bronnen benoemt staan.

Vervolgens is het belangrijk om de thema’s van de werkplaatsen (het middelste blokje in bovenstaand figuur) zoveel mogelijk te koppelen aan de eerder genoemde beroepstaken. Wanneer je een beperkt aantal thema’s aanbied in de vorm van werkplaatsen kun je namelijk deze vaker in de week aanbieden. Daarmee krijgen studenten de mogelijkheid om flexibel te kiezen welke werkplaats ze willen bezoeken. Ook kun je werkplaatsen vast inroosteren, maar in alle gevallen kunnen studenten kiezen met welk bouwblokje ze aan de slag willen gaan. Wanneer werkplaatsen breder worden ingezet kunnen ze zelfs studenten vanuit meerdere bouwblokjes bedienen (zoals ik eerder beschreef over de praktijkroute).

Hiermee zie ik het werkplaats-concept als een hub voor flexibilisering. Het mooie is je kunt er alle kanten mee op. Je kunt een rooster helemaal vullen met allerlei werkplaatsen. Je kunt studenten laten inschrijven op werkplaatsen. Je kunt een combinatie maken van vaste lessen en werkplaatsen (al dan niet waar studenten voor kunnen inschrijven). Je kunt het zo flexibel of vast zetten als je wilt.

Daarnaast biedt het studenten de mogelijkheid om te kiezen voor de bouwblokjes die zij willen kiezen (of vanuit het assortiment dat je als opleiding beschikbaar stelt). Je roostert daarmee niet meer per bouwblokje en per groep, maar je roostert vanuit wat je wilt aanbieden aan het totaal van de groep studenten, waarbij je zorgt dat alle studenten wel altijd terecht kunnen bij een les of werkplaats met hun gekozen bouwblokje.

Per bouwblokje roosteren of vanuit leeractiviteiten roosteren?

Voor het gemak noem ik lessen, werkplaatsen en andere ontmoetingen tussen docenten, studenten en praktijk ‘leeractiviteiten’. Wanneer deze leeractiviteiten direct gekoppeld worden aan een bouwblokje kom je, denk ik, vrij snel vast te zitten in de roostering en organiseerbaarheid/betaalbaarheid wanneer je niet genoeg massa hebt als school of als opleiding. Immers, je moet alle bouwblokjes inclusief leeractiviteiten als geheel plannen. Wanneer je dan te weinig studenten hebt voor een bouwblokje worden het al vrij snel hele dure leeractiviteiten.

Wanneer je roosters vanuit een scala aan leeractiviteiten die altijd of zoveel mogelijk de aangeboden bouwblokjes dekken, draai je het feitelijk om. En wanneer daar dus werkplaatsen tussen zitten als leeractiviteit kun je studenten allerlei keuzes laten maken voor bouwblokjes en content. In de ontmoeting komt dit vervolgens bij elkaar, met behulp van de docent, die daarin ook ‘procedurele informatie’ kan verschaffen, zoals in het 4C/ID-model wordt beschreven. Zeker wanneer die werkplaatsen echt in praktijkruimtes plaatsvinden zoals in een garage, bakkerij of verpleegafdeling (op school).

Een voorbeeld

Ik heb zelf jarenlang als docent gewerkt bij de opleidingen van zakelijke dienstverlening. Daarin hadden zowel studenten van de opleidingen juridisch, als financieel en secretarieel te maken met recht. Wanneer je als afdeling zakelijke dienstverlening een werkplaats ‘recht’ organiseert kunnen studenten van eerder genoemde opleidingen daar terecht voor verdieping. Het kan dan zo zijn dat iedere student met een ander bouwblokje bezig is. Bijvoorbeeld de studenten juridisch zijn bezig met een bouwblokje rondom strafrecht, studenten financieel zijn bezig met belastingrecht en studenten secretarieel zijn bezig met de AVG. Al die studenten komen dan naar de werkplaats recht. In die werkplaats heeft de docent beschikking over verschillende bronnen die hij kan inzetten, naast het feit dat de docent ook zelf les kan geven over een gemeenschappelijk thema waar ze op dat moment allemaal vragen over hebben.

Wanneer je als opleiding, afdeling of school gemeenschappelijke leeractiviteiten kunt aanbieden kunnen studenten nog flexibeler zijn in wat ze wanneer willen volgen om te werken aan hun (zelf gekozen) bouwblokje. Dat klinkt als een ideale wereld, wat het misschien ook is, maar het geeft mij een andere kijk op de onderwijslogistieke puzzel die flexibilisering met zich meebrengt. Het vraagt echter wel wat van de docent en van de systemen en bronnen waar de student mee aan de slag kan gaan. In een volgende blog zal ik verder ingaan op beide thema’s.


Reacties

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.